Spreek nooit tegen me vanuit een andere kamer. Kom zelf naar me toe en trek mijn aandacht vóór je iets gaat zeggen.
Laat me niet tégen het licht kijken. Zorg voor voldoende licht (cfr. o.a. slaapkamerscènes,…). Ga niet te ver van me staan. Twee meter is ideaal.
Zorg dat ik jouw mond kan zien. Kijk me aan. Ik zie de spraak van je lippen af, dus: geen sigaret, kauwgom of hand voor de mond.
Schakel achtergrondlawaai uit (radio, TV, telefoongesprek, keukengeluiden…): ik versta geen TV met een telefoongesprek op de achtergrond, ik versta geen telefoongesprek met TV op de achtergrond.
Luider praten mag, roepen niet!
Zeg van bij het begin waarover het gesprek gaat.
Praat niet door elkaar.
Ik hoor er graag bij. Ik lach graag mee (cfr. tafelgesprekken met het ganse gezin).
Daarom:
- betrek MIJ in het gesprek. Zelf durf ik dat al niet meer vragen. Dus kijk af en toe naar me, spreek wat trager.
- Spreek mij aan en niet mijn goedhorende partner.
Laat me meelachen als ik weer iets verkeerd begrepen heb.
Wind je niet op als ik iets niet versta. Als jij begint te zuchten of met je ogen rolt, word ik ook zenuwachtig en versta ik er niets meer van. Herhaal rustig, met andere woorden, wat je wil zeggen.